Invloed geografie
De geografische kenmerken van een boom- of wijngaard hebben een grote invloed op de vorstgevoeligheid van het perceel. Deze kenmerken zijn heel plaatsgebonden en afhankelijk van heel wat factoren. Dit maakt de vorstgevoeligheid zeer moeilijk te voorspellen, tenzij men reeds een aantal jaren ervaring heeft met vorstnachten op het betrokken perceel. Hieronder worden een aantal factoren besproken die de vorstgevoeligheid van een perceel kunnen beïnvloeden, zonder daarin volledig te zijn.
Hoogte van het perceel
Warme lucht heeft een lagere dichtheid dan koude lucht. Dit betekent dat warme lucht dus stijgt en koude lucht daalt. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘inversie’ genoemd. Dit verklaart waarom de temperatuur aan de bodem ‘s nachts vaak enkele graden lager ligt dan de temperatuur op enkele meters hoogte.
Dit fenomeen is waarneembaar in een glooiend landschap (Figuur 9). Op een windstille nacht vloeit koude lucht naar het laagste punt in het landschap, net zoals water (valleien). De gemeten temperatuur zal op die plaatsen ‘s nachts dus steeds het laagst zijn. Fruitpercelen gelegen in een dal zijn daarom over het algemeen meer vorstgevoelig dan percelen gelegen op een heuvel of op hoger gelegen terrein. Ook plaatsen waar de stroom van koude lucht komt ’vast te zitten’, bijvoorbeeld door een loods naast het perceel, zijn gevoeliger aan vorstschade.
Figuur 9 - Koude wind verlaatst zich naar het dal (Bron: Frost Protection: fundamentals, practice, and economics).
Helling van het perceel
Ook de aanwezigheid van een hellingsgraad in een perceel en de oriëntatie van die helling hebben een invloed op de eventuele graad van vorstschade.
Er spelen enkele tegenstrijdige effecten: een perceel op een zuidelijk georiënteerde helling zal in het voorjaar enerzijds meer zonlicht krijgen dan een perceel op een noordelijk georiënteerde helling. De bomen zullen hierdoor sneller bloemen op dit zuidelijk gerichte perceel, waardoor de kans op vorstschade toeneemt, aangezien er vroeger in de lente meer kans is op diepe vorstnachten dan later in de lente. Anderzijds zal de bodem op een zuidelijk gerichte helling overdag meer warmte kunnen opnemen die ‘s nachts ook weer afgegeven wordt, waardoor de bloemen/vruchten beter beschermd zijn (zie paragraaf Bodem hieronder).
Bodem
Een bodem die overdag vlot warmte kan opnemen en die deze warmte tijdens de vorstnacht vlot opnieuw kan afgeven (uitstraling naar de bloemen), verlaagt de kans op vorstschade aanzienlijk. Een bodem met een hoge warmteconductie en warmtecapaciteit is daarom het beste. Dit is een bodem met een dichte structuur (klei>leem>zand). Naarmate de vochtigheid van de bodem toeneemt, nemen warmteconductie en -capaciteit ook toe. Tijdens de vorstnacht zal een natte kleibodem dus het meeste warmte afgeven, een droge zandbodem het minste. Welk(e) bodemtype(s) op een perceel voorkom(t)(en) kan teruggevonden worden op de bodemkaart va België. Deze valt te consulteren via Geopunt Vlaanderen.
Een sterke bedekking van de bodem vormt een isolerende laag op de bodem die warmte-opname overdag en uitstraling 's nachts beperkt (lang gras ↔ kort gras; onkruid onder de bomen ↔ kale zwarte strook). Ook onkruidbestrijding via ‘schoffelen’ in het voorjaar creëert een nadelige isolerende laag bovenin de bodem. Een zo bloot mogelijke, niet verstoorde bodem biedt de meeste bescherming tegen nachtvorst.
Landschapselementen
De aanwezigheid van landschapselementen kan invloed hebben op de temperatuur op het fruitperceel en dus op eventuele vorstschade. De aanwezigheid van obstakels kan beletten dat koude wind doordringt in het perceel (vb. dorpen of gebouwen, bossen, hagen, ... als deze obstakels zich boven een hooggelegen fruitperceel op een helling bevinden). Anderzijds kunnen deze landschapselementen er ook weer voor zorgen dat de koude lucht net ‘gevangen’ geraakt in het fruitperceel (bv bij wisselende windrichting). Dit zorgt voor een negatieve invloed op de vorstgevoeligheid.